Skip to main content

“Waar kwam mijn gedrag vandaan? Waarom ging ik de criminaliteit in? Waarom was ik zo agressief? Dat zijn de vragen die mij nu, vele jaren later, bezighouden. Eigenlijk heb ik van mijn pijn mijn werk gemaakt.”

Karim Amghar groeide op in Bleiswijk, een overwegend wit tuindersdorp onder de rook van Rotterdam. Hij deed het goed op school, althans zo bleek uit zijn Citoscore, die uitwees dat Karim over de capaciteiten beschikte om naar havo/vwo door te stromen. Niettemin werd Karim naar het vmbo doorverwezen. Frustratie over dat onrecht manifesteerde zich een steeds sterkere afkeer van de Nederlandse maatschappij. Hij radicaliseerde, ging zich te buiten aan criminele activiteiten en veranderde naar eigen zeggen in een ‘boos Marokkaantje’. Maar die tijden zijn voorbij. Karim werd docent en vergaarde als televisiemaker bekendheid met het televisieprogramma Karim Pakt Zijn Kans. In 2018 ontving hij de Compassieprijs voor het tegengaan van polarisatie en discriminatie in de Nederlandse samenleving en een jaar later publiceerde hij het boek Van Radicaal Naar Amicaal, waarin hij hulp, verdieping en tools biedt om te kunnen omgaan met polarisatie en radicalisering in wijk en klas. Voor Geweldig Rotterdam schijnt hij zijn licht op het messengeweld onder Rotterdamse jongeren en wijze waarop wij als samenleving deze problematiek kunnen aanpakken.

 

Rotterdam heeft de afgelopen jaren vaak te maken gehad met steekincidenten waarbij jonge daders betrokken waren. Wat is jouw visie op dit probleem?
“De sociaaleconomische status van de daders is een belangrijke factor in dit probleem. Je ziet vaak dat jongeren die messen dragen en in sommige gevallen zelfs gebruiken veelal geen ouders hebben die al generaties in Porsches rijden. Ik chargeer een beetje, maar dat is natuurlijk wel de crux van het probleem. Het zijn vaak jongeren uit gezinnen die moeite hebben om de rekeningen te betalen. Door de energiecrisis wordt dat probleem nu ook voelbaar voor de rest van Nederland, maar mensen met een lagere sociaaleconomische status worstelen hier al decennia mee. Zeker in Rotterdam, een stad die met veel geconcentreerde armoede kampt.”

 

Maar hoe vergroot armoede de kans op het gebruik van messen dan precies?
“Het is natuurlijk niet zo dat je iets in je DNA hebt waardoor je eerder crimineel wordt. Je DNA kan weliswaar bepalen of je net iets temperamentvoller bent dan een ander, maar dat is het dan ook wel. Uiteindelijk is je opvoeding en de omgeving waarin je opgroeit veel belangrijker in de keuzes die je maakt. Om het even naar het filosofische domein te trekken: iedereen heeft een zogeheten pijnlichaam, dit kun je zien als de opeenhoping van alle pijn die je in je leven hebt gevoeld. En dat kan van alles zijn. Van een vriendinnetje die het uitmaakt tot huiselijk geweld waarin een jongere in zijn of haar jeugd wordt blootgesteld. En opgroeien in een wijk waar je het gevoel hebt dat je moet overleven, waar je je structureel onveilig voelt, hoort hier ook bij. Aan de andere kant heb je je zogeheten self-efficacy, dat je het best kunt omschrijven als het gevoel dat je succesvol invloed uit kunt oefenen op je omgeving. En wat je vaak ziet bij jongeren met een lagere sociaaleconomische status is dat deze self-efficacy tekortschiet. Oftewel, deze jongeren hebben het gevoel dat ze geen of weinig invloed uit kunnen oefenen op hun omgeving. Dit ligt vaak aan de basis van slachtofferdenken. Jongeren hebben het idee dat ze in een hoekje worden gedrukt, dat de politie en de gemeente het op hen hebben gemunt, dat de wijk hen wil opvreten, dat ze moeten overleven. En als je denkt te moeten overleven en het gevoel ontbeert invloed op die situatie uit te kunnen oefenen, is het dragen van een wapen soms een voor de hand liggende noodgreep.”

 

Een lager self-efficacy dus. Hoe krikken we dat op?
“Deze jongeren hebben nooit geleerd om kritisch, zelfredzaam en weerbaar te zijn. Dat zijn vaardigheden die je leert van je ouders, maar ook van de omgeving waarin je opgroeit. Dan heb ik het bijvoorbeeld over kwalitatief goed onderwijs zonder overspannen leraren, een wijkagent die je positief benadert en zich niet laat leiden door onbewuste vooroordelen, goede jongerenwerkers die je helpen en, last but not least, een omgeving die hoge verwachtingen van jou heeft. Dit zijn allemaal factoren die verklaren waarom jongerencriminaliteit in het algemeen en messengeweld in het bijzonder een groter probleem is in Rotterdam-Zuid dan in Hillegersberg. In sommige delen van Rotterdam-Zuid is een situatie ontstaan waar de sociaaleconomische status van jongeren een negatieve impact heeft op de verwachtingen die wij van deze jongeren hebben. Die lage verwachtingen hebben op hun beurt weer een negatieve impact op deze jongeren. Een vicieuze cirkel dus. Daarmee samenhangend voelen deze jongeren zich onveilig. “Ik moet overleven, broer”, hoor ik dan. Dat is iets dat wij als samenleving moeten doorbreken. Het onderwijs speelt daar een rol in, maar ook de andere factoren die ik zojuist opsomde. Het is een complex en veelzijdig probleem dat vraagt om een veelzijdig en alomvattende oplossing.”